Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1977

Datum uitspraak2002-04-24
Datum gepubliceerd2002-04-26
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers01-4039
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Uitspraak

Rolnr.: 01-4039 Vonnis d.d.: 24 april 2002 Typ.: cs Coll.: RECHTBANK BREDA Sector Kanton - Locatie Bergen op Zoom VONNIS in de zaak van: DE GEMEENTE ETTEN-LEUR, met zetel te Etten-Leur, aan het adres Roosendaalseweg 4, eiseres, gemachtigde: mr. B.F.J. Bollen te Tilburg, rolgemachtigde: gerechtsdeurwaarder A.C.C.M. Uitdehaag te Etten-Leur, tegen: [gedaagde], wonende te [woonplaats], aan het adres [adres], gedaagde, gemachtigde: mevr. mr. C.A.F. van Ginneken te Etten-Leur. Partijen zullen hierna "De Gemeente" respectievelijk "[gedaagde]" worden genoemd. 1. Het verdere verloop van de procedure Dit blijkt uit de navolgende stukken: - het tussenvonnis d.d. 21 november 2002, met de daarin genoemde stukken; - de comparitie van partijen gehouden op 14 januari 2002, het daarbij behorende audiëntieblad en de ter gelegenheid van de comparitie door De Gemeente overgelegde producties; - de conclusie van repliek, met producties; - de conclusie van dupliek. 2. De nadere beoordeling 2.1 De Gemeente vordert, na vermeerdering van eis, ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst betreffende de kantine c.a. in de gemeentelijke sporthal, gelegen in het gemeentelijk sportpark "De Lage Banken", Concordialaan 212 te Etten-Leur, ontruiming van het gehuurde, veroordeling van [gedaagde] van een (boete)bedrag van f. 100,00 per dag dat de kantine na 11 september 2001 gesloten is gebleven tot de dag van ontbinding van de huurovereenkomst, alsmede betaling van [gedaagde] van een bedrag van f. 2.144,38, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 26 september 2001, kosten rechtens. 2.2 [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering tot ontbinding, ontruiming en boetebedrag en tot onbevoegdheid van de kantonrechter betreffende de vordering tot betaling van f. 2.144,38, althans afwijzing daarvan, kosten rechtens. 2.3 De volgende feiten staan vast. a. Sinds 1 augustus 1990 huurt [gedaagde] van De Gemeente, thans voor onbepaalde tijd, op basis van een schriftelijke huurovereenkomst voormelde kantine voor een huurprijs van f. 7.500,00 per jaar. b. In oktober 2000 heeft De Gemeente opdracht gegeven werkzaamheden aan de verlichting in de kantine uit te voeren. De kosten daarvan ad f. 2.144,38 heeft De Gemeente bij schrijven van 1 maart 2001 aan [gedaagde] in rekening gebracht, welke kosten [gedaagde] niet wenst te betalen. c. Op 13 augustus 2001 heeft [gedaagde] aan De Gemeente meegedeeld dat hij om gezondheidsredenen niet meer in staat is om het dagelijkse beheer van de kantine op zich te nemen. d. [gedaagde] is op zoek gegaan naar een beheerder voor de kantine. De Gemeente was blijkens haar brief van 24 augustus 2001 in beginsel bereid toestemming te verlenen voor het aanstellen van een beheerder, mits binnen twee weken [gedaagde] maatregelen zou nemen de kantine te openen en geopend te houden. e. Bij brief van 7 september 2001 verzocht [gedaagde] aan De Gemeente een redelijke verlenging van de termijn van twee weken omdat hij op korte termijn verwachtte een persoon in dienstbetrekking te nemen. f. Bij brief van 11 september 2001 berichtte De Gemeente aan [gedaagde] dat zij niet instemt met het voorstel om de termijn te verlengen om een oplossing te zoeken voor de exploitatie van de sporthal en sommeert zij [gedaagde] alsnog de kantine te openen en geopend te houden. 2.4 De Gemeente baseert haar vordering op voormelde feiten en op de stelling dat de kantine niet conform de bepalingen van de huurovereenkomst geopend was zodat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van die overeenkomst. Op grond van de overeenkomst is hij tevens de boete verschuldigd. Het bedrag van f. 2.144,38 wordt gevorderd bij wege van schadevergoeding. 2.5 [gedaagde] voert aan dat de kantine open was op tijden dat verenigingen gebruik maakten van de sporthal, zodat er geen sprake is van tekortkoming en voor zover zou komen vast te staan dat enkele dagen de kantine niet was geopend, rechtvaardigt zodanige tekortkoming geen ontbinding van de huurovereenkomst. Betreffende de boete voert hij aan dat na 11 september 2001 de kantine niet gesloten is geweest, zodat hij niet in verzuim was, hem geen redelijke termijn is gesteld, De Gemeente niet voldaan heeft aan haar schadebeperkingsplicht en de boete te hoog is. Ten aanzien van de door De Gemeente gezonden factuur meent hij dat hij niet gehouden was als huurder die reparaties te laten verrichten, zodat hij de rekening niet hoeft te voldoen nu hij voor de werkzaamheden geen opdracht heeft gegeven. 2.6 Ter comparitie heeft [gedaagde] het verweer dat de kantonrechter onbevoegd zou zijn ingetrokken. De discussie tussen partijen over de vraag of [gedaagde] gehouden was de reparaties aan de verlichting uit te voeren kan in het midden blijven. Indien namelijk [gedaagde] daartoe al verplicht was, kan De Gemeente die reparatie niet laten uitvoeren en de rekening vervolgens bij [gedaagde] declareren. Ingevolge artikel 3:299 BW had De Gemeente daartoe een rechterlijke machtiging dienen te verzoeken hetgeen zij niet heeft gedaan, althans het tegendeel is gesteld noch gebleken. In zoverre dient de vordering te worden afgewezen. 2.7 Ter comparitie is gebleken dat na 26 september 2001 [gedaagde] niet langer tekort is geschoten in de openstelling van de kantine met uitzondering van enkele dagen in december 2001 en januari 2002 van 9.00 tot 17.00 uur. De Gemeente heeft echter ter comparitie erkend dat reeds sinds het begin van de exploitatie van de kantine deze overdag gesloten was, maar dat zij vanaf het jaar 2001 kritisch ging kijken naar de openingstijden conform de overeenkomst. Gelet echter op de geringe tekortkoming van [gedaagde] betreffende de openingstijden en het jarenlange gebruik dat de kantine overdag niet geopend was, is die tekortkoming onvoldoende voor een ontbinding van de overeenkomst. 2.8 Ook de vordering tot betaling van de boete zal worden afgewezen. De boete wordt gevorderd ter zake het niet geopend houden van de kantine. In voormelde brief van 11 september 2001 wordt [gedaagde] gesommeerd dat wel te doen, zonder dat een termijn wordt genoemd. Het niet instemmen met de termijn van twee weken ziet op het zoeken naar een oplossing voor het beheer van de kantine, maar niet - gelet op de sommatie - op het ongeopend hebben van de kantine. Dit betekent dat [gedaagde] gelijk heeft met zijn verweer dat hij niet in verzuim is geweest, mede gelet op de huurovereenkomst, waarin is bepaald dat de boete pas opeisbaar is na schriftelijke ingebrekestelling, waarvoor wettelijk is vereist dat een redelijke termijn voor nakoming wordt gesteld, die in bedoelde brief niet (duidelijk) is gegeven. 3. De kosten Als de in het ongelijk te stellen partij dient De Gemeente in de proceskosten aan de zijde van de wederpartij te worden veroordeeld. 4. Beslissing De kantonrechter: - wijst de vordering van De Gemeente af; - veroordeelt De Gemeente in de kosten van deze procedure aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op een bedrag van € 360,00 (DRIEHONDERD ZESTIG EURO), zijnde het salaris van de gemachtigde van [gedaagde]; - verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; - ontzegt het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Minnaar, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 24 april 2002.